Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Caph.] Alle [14]paden des HEEREN zijn goedertierenheid en [15]waarheid, dengenen, die Zijn [16]verbond en Zijn getuigenissen bewaren. 14. Al wat Hij bij zijn kinderen doet, zijn ganse regering, over hen, is niet dan enkel goedgunstigheid, die Hij naar zijn gewisse beloften aan hen tot hun best bewijst, hoe vreemd dat het dikwijls, ten aanzien van menigerlei kruis, het vlees moge toeschijnen. Verg. Deut.32:4; Rom.8:28. 15. Of, trouw. 16. Die de beloften zijns verbonds met geloof aannemen en daarop een godvruchtig leven leiden. Van het verbond Gods, zie Jer.31:31,32,33, enz. Hebr.8:6,8,9, enz.